Trying hard Wachters in je hart

(Vervolg op Waste not – Beeld of concept)

 

Every artist dips his brush in his own soul and paints his own nature into his pictures.’ (Henry Ward Beecher)

 

Wachters

Na de tentoonstelling van de sensitieve Chinese Song Dong in het najaar van 2015, liep ik terug naar het gebouw van de Klassieke Academie voor Beeldende kunst (KAB) in Groningen. Daar keek ik aandachtig naar de mij zo vertrouwde muren vol drogende schilderstukken van alle studenten. Een permanente, onofficiële expositie vormen ze, veelzijdig en inspirerend. Tijdens mijn studiejaren heb ik daar verrassend veel van geleerd. Aan het begin van de opleiding dacht ik nog dat alleen de docenten mij ‘het vak’ zouden onderwijzen; in de praktijk bleek dat ik net zo veel zou leren van ‘de groep’ van wie het werk aan de muren rondom mij hing.

 

Tussen die wanden heb ik ook een strijd geleverd met de Wachters. Bij Song Dong stonden ze als levensgrote poppen tussen zijn tentoongestelde werken in. In elke museumzaal die je binnenkwam, schrok je even van zo’n manshoge strenge figuur in donker uniform. In zijn wereld symboliseerden deze Wachters de politieke of religieuze machtsvertegenwoordigers, met hun onderdrukkende, beangstigende invloed op cultuur, religie en maatschappij.

Maar bij ons, in het Vrije Westen, zijn er toch geen vrijheidsbeteugelende, overkritische Wachters?

 

 

Overactieve beschermers

Toch zijn ze er ook hier wel degelijk. Zien zal je ze zelden, maar je kunt hun stem wel horen. Zodra je ze hoort, voel je ze ook. Want als deze Wachters gaan spreken, trilt er iets mee in je eigen hart. De Wachters spreken de taal van je jeugd en leveren kritiek. Heel lastig voor een kunstenaar die voor zijn scheppende werk vaak diep moet putten uit eigen levenservaring. Dankzij Song Dong kwam ik op het idee om daar eens over na te denken. Kunst en (innerlijke) vrijheid beïnvloeden elkaar immers over en weer.

 

De grootste Wachter in mijn leven sprak duidelijke taal toen ik als achttienjarige aankondigde dat ik naar de kunstacademie wou. ‘Dat gaat niet door,' sprak hij door mijn vader, ‘want op de kunstacademie lopen allemaal blote mensen en daar pas jij niet tussen!’ Dertig jaar later liet de Wachter wederom van zich horen toen ik me had aangemeld voor een cursus modeltekenen bij een atelier in mijn woonplaats. Het model zou in haar blootje poseren en daar was de kritische Wachter in mijn hart het duidelijk niet mee eens. Braaf heb ik toen de cursus afgezegd.

 

Na een opleiding in geestelijke verzorging was ik in staat de Wachters uit mijn jeugd met hun geïnternaliseerde, kritische stemmen te herkennen, hen te ontmaskeren en vervolgens de mond te snoeren. Er brak voor mij een tijd aan van innerlijke vrijheid en diepe vreugde. Af en toe ging het nog wel eens mis, dan had ik net te laat door dat ik met een Wachter had te maken die mij probeerde bang te maken.

 

Wachters geven hun missie niet gemakkelijk op, het zijn overactieve beschermers die muren bouwen van kritische woorden, zogenaamd voor je eigen veiligheid. In feite word je gevangen gezet door je eigen gedachten. En zodra je ze gelooft en uit angst meebuigt, raak je je vrijheid en je levensvreugde kwijt. Dan ben je geneigd te willen presteren en ga je erg je best doen om alle kritiek vóór te zijn. Daarmee bouw je zelf aan je eigen gevangenismuur. Want met overdreven je best doen – trying hard – gaat je spontaniteit verloren.

O ja, er is één ding waar Wachters een gruwelijke hekel aan hebben: spelen en plezier maken.

 

Plezier

Het eerste wat me opviel toen ik indertijd het academiegebouw binnenkwam, was het glimlichtje in de ogen van de ‘exposanten’. Men had lol. En wel op een diepe, intense manier. Een tevreden, vergenoegde blik viel me op, met een speelse schittering erin. Ik herkende dat. Want ik had bij mezelf eens diezelfde waarneming gedaan nadat ik intensief had geschilderd: ik tintelde van leven en dat kwam er door mijn ogen uit. Ik had lol en was blij.

De ouderejaars hadden het. Mijn eigen studiegroep had het. En de nieuwe lichting studenten blijkt het ook weer te hebben.

 

‘Deze opleiding is een investering voor de rest van jullie leven’, benadrukte de directeur van de opleiding tijdens mijn allereerste introductiedag en ik voelde dat het voor mij klopte wat ik hoorde. Toen moest ik het vak echter nog leren. En ik moest die oude studiementaliteit van trying hard nog afleren.

 

Ik keek om me heen, op die allereerste dag, en zag vele schetsmatige studies aan de muren hangen, zelden ‘mooi’ en ‘af’, maar in de ogen van de docenten wel ‘goed’. Ik vond de meeste aantrekkelijk: snel opgezet, vaak in grote kleurcontrasten en toonwaarden, vlot uitgestreken, met een soepel penseel over het met gesso ingezeepte papier. Zou ik dat straks ook kunnen? Spannend!  Ik besloot erg mijn best te gaan doen...

 

 

Het viel niet mee. Het moeilijkste was om los te komen van mijn serieuze aanpak. Deze studiehouding had ik van huis uit mee gekregen en hoewel het me nooit in woorden was verteld, wist ik precies wat er van me werd verwacht: ‘Wie een opleiding kiest, geeft daarmee aan talent te hebben. Wie talent heeft, moet zijn best doen en zal excelleren. Wie niet excelleert, doet zijn best niet en verzaakt zijn plicht.’

Zodra ik iets maakte op  mijn zelfgekozen opleiding wat ‘niet goed’ was, voelde ik mij dus gedreven om meteen nog meer mijn best te gaan doen. Dat is het tegenovergestelde van ontspannen en plezier hebben in het nieuwe vak.

Spelenderwijs aan de slag gaan, voelde als springen in het diepe zonder daarna gelijk de reling vast te houden. Doodeng dus. Zeker als ik aan een komende werkbespreking dacht waar een studieuze houding juist weer werd toegejuicht. Het werd een echte uitdaging.

 

En er zou er nog eentje volgen, een ordinaire, waar ik niet eerder aan had meegedaan: afkijken en naäpen. Het wordt aangemoedigd door alle docenten! Wij leerden letterlijk en figuurlijk de kunst van het vak en het vak van de kunst door af te kijken van onze eigen collega’s (op de academie en in musea, galeries, enz.) en te leren van elkaars vorderingen, mislukkingen, aanpak, werkwijze en uitvoering. Tot groot ongenoegen van de Wachters werd ik er bedreven in: ik leerde heel veel door goed om mij heen te kijken en door te oefenen met schilderen in het nauwgezet kopiëren van klassieke kunstwerken, die wij tijdens de lessen kunstgeschiedenis en beeldanalyse grondig met elkaar bespraken.

Door de kunst ‘af te kijken’ en na te doen, trainde ik mijn ogen om professioneel te zien, leerde ik een eigen kunstmening te vormen en begon ik een eigen techniek te ontwikkelen. Door vervolgens te benoemen wat ik leerde, deed en wou gaan doen, bouwde ik gezonde grenzen rondom mezelf en mijn werk.

 

Innerlijke strijd

De kunstgeschiedenis heeft mij geleerd dat iedere kunstenaar te maken heeft met vaak meedogenloze Wachters, met name de kunstenaars die achteraf toonaangevend bleken te zijn. Van Gogh is hierin voor mij een rolmodel – ik heb veel geleerd van zijn persoonlijke zoektocht en zijn worstelingen. Hoe zou zijn leven zijn geweest als hij door familie en samenleving minder hard en afwijzend zou zijn benaderd, als hij de maatschappelijke en persoonlijke Wachters bewust had onderkend, vroeg ik mij bijvoorbeeld af? Als hij gezonder had gegeten, speelser had kunnen leven en zichzelf minder had uitgeput door zijn prestatiedwang. Van Gogh, de onzakelijke kunsthandelaar, afgewezen lekenpredikant, naïeve echtgenoot, overkritische, voortijdig overleden kunstenaar.

In het begin vond ik zijn werk griezelig, psychotisch. Maar ook levendig, kleurrijk en intrigerend. En menselijk herkenbaar in al zijn zwakke vaardigheden van vorm en perspectief. Totaal anders dan bijvoorbeeld het werk van de perfecte Michelangelo, waarbij ik een soort van artistieke verslagenheid ervaar bij het aanschouwen van zoveel technische perfectie.

Ik kreeg de indruk dat Van Gogh aan het einde van zijn leven simpelweg een burnout had gekregen door het gevecht met de vele Wachters in zijn hart. Hij vond zichzelf mislukt en was teleurgesteld omdat hij zijn idealen onvoldoende had kunnen verwezenlijken.

 

Echter, over de afstand en de tijd heen, heeft hij een blijvende, opbouwende invloed op vele kunstenaars. Blijkbaar komt het bij kunstwerken aan op méér dan technische perfectie en volleerd kunstenaarschap. Ook de mens achter en door het werk heen – met al zijn (innerlijke) strijd – speelt daarin een grote rol.

 

 

 

De muren van de KAB

Kunnen de muren van de KAB mij daar ook meer over vertellen?

Waarom spreekt het ene werkstuk dat daar hangt mij meer aan dan het andere, zelfs als het nog lang niet af is? Waarom boeit een snelle schets mij soms meer dan een volledig uitgewerkt schilderij? Waarom lopen mensen in musea genietend langs vele beroemde werken, maar staan zij stil van ontroering bij de simpele oefeningen en probeersels van diezelfde grote meesters?

 

En dan zie ik het: uit sommig werk straalt intens plezier! Dat voel je, als je ernaar kijkt: er is met ontspanning en lol aan gewerkt en de tonen, vormen, kleuren en compositie drukken dat uit. Er was geen angst voor afkeuring, geen overdreven trying hard, men ging met volle overgave en veel plezier aan de slag met een eenvoudige, maar toch meesterlijke schets, impressie, een verkennende studie...

 

En dát is voor mij het bepalende element waarom ik mij vaak tot bepaalde kunstwerken voel aangetrokken, terwijl andere, technisch veel betere werken, mijn hart onberoerd laten: plezier! Sommige kunstwerken stralen vreugde uit.

 

Kijk, dat heb ik nu ván en bínnen de muren van de kunstopleiding geleerd. Dus nu: weg met de kritische Wachters uit het verleden en aan de slag met plezier en ontspanning.

 

 

'The essence of all art is to have pleasure in giving pleasure.' (Mikail Baryshnikov)

 

[omhoog]