Power  Kunst en macht

Tijdens mijn kennismaking met klassiek-realistische kunst, zo rond 1999, vertelde mijn schilderdocent treurig hoe vaak hij in het verleden al op een felle, haatdragende manier was uitgemaakt voor ‘fascist’. En dat alleen maar omdat hij prachtige natuurgetrouwe portretten maakte. Ik snapte er toen niets van: wat heeft kunst dan met politiek te maken? Pas later begreep ik hoe de na-oorlogse beeldende kunst werd gestuurd door politieke propaganda.

In het kort komt het hierop neer:

 

In de periode tussen de beide Wereldoorlogen kwamen er in Europa totalitaire ideologieën op zoals het Communisme in Rusland, het Fascisme in Italië, Spanje en Portugal en het Nationaal-socialisme in Duitsland en Oostenrijk. Deze regimes boden verzet tegen experimentele stromingen in de kunst. Hoewel de communisten in eerste instantie de Moderne kunst passend voor hun ‘Vooruitgangsdenken’ vonden en deze als Staatskunst uitriepen, veranderde die instelling nadat Josef Stalin aan de macht was gekomen. Hij vond het allemaal ‘te ver van het volk’ afstaan en schreef het Socialistisch Realisme als verplichte kunstvorm voor. Adolf Hitler noemde de Moderne kunst zelfs ‘ontaard’ en legde grote nadruk op de Realistische kunst. In beide kunstvormen staat de natuurgetrouwe uitbeelding van mensen en dingen centraal zoals ze er werkelijk uitzien, in situaties die bestaanbaar zijn.

 

Tot WO2 was er nog een redelijk onderling respect tussen klassieke en modernistische vormen van kunst, maar na de oorlog vond er een grote verandering plaats in de wereld van de kunst: het Westen beschouwde iedere vorm van kunst die Hitler en Stalin hadden goedgekeurd nu expliciet ‘fout’, en alle vormen van kunst die zij hadden afgekeurd werden nu ‘goed’ bevonden. Met als resultaat dat het klassieke Realisme voortaan werd gezien als ‘kunst van de vijand’, terwijl het Modernisme symbool ging staan voor de vrijheid van het ‘Vrije Westen’. Voor een ‘moderne’ kunstenaar werd kunst een politieke keuze, een statement, een houding, een daad van verzet tegen de voormalige vijand. Kunst had niets (meer) te maken met een vak dat moest worden geleerd en helemaal niets met vakmanschap of kwaliteit. Het concept, daar ging het om: het idee dat jij als kunstenaar had, dat jou tot een vrij individu maakte, vrij om te experimenteren, vrij om te ontdekken.

 

Deze houding duurde tot de val van de Berlijnse muur in 1989. Toen begonnen Oost-europese kunstenaars te experimenteren met modernistische uitgangspunten en durfden kunstenaars in West Europa weer realistisch te gaan schilderen. Er was wel lef voor nodig, want een dikke veertig jaar werden de kunstenaars in het Oosten en in het Westen al nauwlettend in de gaten gehouden en werden velen vijandelijk bejegend.

 

 

Pas na de eeuwwisseling kwam er weer ontspannen belangstelling voor de klassiek-figuratieve kunst, waarbij ook de interesse in kwalitatief, op vaardigheden en vakmanschap gericht, kunstonderwijs weer centraal kwam te staan. Steeds meer kunstacademies en ateliers bieden hun studenten nu een gedegen opleiding in klassieke scholing en vakmanschap. Moderne en klassieke vormen van kunst beïnvloeden elkaar over en weer positief en met respect. Er komt steeds meer belangstelling voor kennis van en onderricht in de belangrijkste beeldende basisprincipes van:

 

·      Compositie

·      Vorm

·      Tonaliteit

·      Kleur

 

·      Plasticiteit 

·      Dieptewerking

·      Anatomie 

 

·      Teken- en schildertechnieken

·      Stofuitdrukking

·      Materiaalkennis

·      Cultuurkennis (kunstgeschiedenis)

 

Onder de kop KLASSIEKE TECHNIEKEN heb ik deze principes nader uitgewerkt.

 

De toegenomen interesse beperkt zich niet tot een bepaalde leeftijd. In mijn klas aan de fulltime Klassieke Academie voor Beeldende kunst in Groningen varieerde de leeftijd van de studenten tussen negentien en eind zestig, met een mooie gelijkmatige verdeling ertussenin. Nooit te oud om te studeren dus!

[omhoog]